Een markant Oostfrontverhaal uit Maaseik
In het hart van Limburg, in de stad Maaseik, werd op 30 december 1919, Mathieu Van Wijck geboren in een groot gezin. In de jaren ’30 volgde hij les aan het Heilig Kruiscollege, een tijd van katholieke opvoeding, sociale idealen en groeiende politieke spanningen. Wat begon als jeugdige vorming in een Vlaamsgezinde omgeving, zou hem leiden naar een van de donkerste hoofdstukken van de Europese geschiedenis: het Oostfront van de Tweede Wereldoorlog.
De sprong naar het front
Op 6 augustus 1941, kort na het uitbreken van de Duitse aanval op de Sovjet-Unie (Operatie Barbarossa), meldde Thieu zich als vrijwilliger aan voor het Vlaams Legioen. Hij werd ingedeeld bij de 3e Kompanie van het SS-Freiwilligen Legion Flandern, een formatie die vocht onder Duitse bevelvoering tegen het Sovjetleger. Voor velen, ook in katholieke kringen, werd deze strijd gezien als een kruistocht tegen het goddeloze communisme.
Mathieu bevond zich tussen de circa 450 Limburgse vrijwilligers, waaronder nog 14 anderen uit zijn geboortestad Maaseik. Het leven aan het front was gruwelijk en meedogenloos, en ook Mathieu werd zwaar gewond. Hij werd overgebracht naar het lazaret 2/614 B in Brussel, waar hij op 17 september 1943 ontslagen werd uit actieve dienst. Nadien werd hij overgeplaatst naar het Ersatzkommando SS-Flandern, een reservekorps voor herstellende of heringezette Oostfronters.
Confrontatie
Toen de geallieerden in september 1944 België naderden, probeerden duizenden collaborateurs zich naar Duitsland terug te trekken. Volgens een verslag in de Volksgazet van 7 oktober 1944 bevond zich onder de vluchters ook VNV-leider Hendrik Elias. Zijn auto kwam vast te zitten in de chaos van vluchtende voertuigen. Midden in deze paniek werd Elias geconfronteerd door niemand minder dan Thieu Van Wijck, die hem publiekelijk uitkafferde:
“Gij hebt ons van de schoolbanken gehaald en naar de hel van het Oostfront gestuurd, maar gij zelf zijt veilig thuis gebleven. En nu, op het ogenblik dat ge naast ons moest staan, laat ge ons in de steek. Gij zijt een gemene bedrieger, een ploert, een lafaard.”
De laatste uren
Na de bevrijding van Maaseik op 22 september 1944 door de Belgische Brigade Piron, volgde een tragisch einde. Onderluitenant Freddy Verhaegen beschreef in zijn dagboek hoe men werd verwittigd over een “gevaarlijke SS-man” die nog steeds in Maaseik actief was — zwaarbewapend en gekleed in Duits officierenuniform.
Bij het binnenrijden van Maaseik verwittigt men ons dat er in de stad een geducht SS-man is, die rondloopt in kostuum van een Duits officier, altijd tot de tanden bewapend. Hij en twee vennoten terroriseren de gehele stad. Wij gaan vooruit, plotseling roept men “daar is hij”. Wij omsingelen het huis waarin hij gevlucht is. Onze man springt door het venster dat uitziet op de tuin. R. een man van het 4de peloton, velt hem met een schot van zijn sten in het hoofd. Men vindt op zijn lichaam vierduizend frank en een revolver.
Wat volgde was een wraakactie van het woedende volk:
Het gepeupel werpt zich op de man, trekt hem de kleren uit, spuwt hem in het aangezicht. Op een kruiwagen wordt hij door de stad gespleept. Zijn lichaam trilt in de kruiwagen die van tijd tot tijd omvalt, aanleiding om het spuwen en stampen weer in hevigheid op te voeren. Dit spektakel doet me zeer diep walgen.
Zijn confrontatie met Elias toont ons een zeldzaam moment van openlijke rebellie binnen de eigen gelederen, en zijn gewelddadige dood markeert het einde van een Maaseikenaar die geloofde in iets groters.
“Zijn eer was trouw”
Bronnen:
-
Markante Feiten – Mathieu Rutten, 1994
-
Historiek van het Bataljon Bevrijding – S. Weuts, 1977
-
Limburgers in het Vlaams Legioen
-
Volksgazet, 7 oktober 1944
-
Dagboeknotities van Lt. F. Verhaegen, Brigade Piron